Alle officieren van het 2e bataljon. Luitenant-kolonel John Frost zit op de voorste rij in Schotse broek. De tweede officier van rechts op de voorste rij is majoor Stanley Panter.

Het feitelijke en bloedstollende gevechtsverslag van Stanley C. Panter

in Algemeen/Arnhem

Majoor Stanley C. Panter was een van de Britse paratroopers die tijdens de Slag om Arnhem vocht bij de Rijnbrug. Na de oorlog schreef Panter een uitgebreid gevechtsverslag. In dit feitelijke en bloedstollende verhaal van 4.000 woorden vertelt Panter nauwgezet over zijn ervaringen vanaf de luchtlandingen op zondag 17 september 1944 tot het moment dat hij krijgsgevangen werd gemaakt op donderdag 21 september.

Majoor Panter was commandant van de Support Company (“S Company”) van het 2e bataljon van de 1st Parachute Brigade onder commando van luitenant-kolonel John Frost.

We bereikten het landingsgebied na een rustige vlucht. De rode en groene lampen gingen aan en we sprongen uit ons vliegtuig. Ik droeg een zeer zware tas op mijn been, waardoor ik een salto maakte, maar de parachute ging helemaal open en binnen enkele seconden waren we geland op Nederlandse bodem.

Mijn eerste taak was om het bataljon M/T (motortransport) te verzamelen dat met een zweefvliegtuig was geland.

Inmiddels zat de lucht vol met vliegtuigen en parachutes toen de rest van het bataljon aankwam. De commandant gebruikte zijn jachthoorn om het bataljon naar de ontmoetingsplek te leiden. Het motortransport was ongeveer anderhalve mijl van waar ik landde en ik ging samen met het motortransport naar de verzamelplek bij het bataljon.

Het was een zeer aangename zondagmiddag, het platteland bezaaid met huizen met rode daken. Het was een heel mooi beeld dat werd ontsierd door incidentele uitbarstingen van “flak” en incidenteel geweer- en machinegeweervuur ​​vanuit de richting van de stad.

Opmars naar Arnhem
Het bataljon bereidde zich al voor op vertrek toen ik aankwam. Ik had net genoeg tijd om mijn mortieren en machinegeweren op de drager en jeeps te laden voordat we vertrokken. De marsvolgorde was: A Company, C Company, Bataljon Hoofdkwartier, S Company.

A Company kreeg al snel te maken met tegenstand en ging er net zo snel mee om. Gedurende de hele mars naar de stad vocht A Company verschillende kleine veldslagen en schermutselingen. Er waren tijdens de gevechten een aantal slachtoffers.

We bereikten en veroverden de spoorbrug, ten westen van de stad. C Company deed de aanval. Helaas werd de spoorbrug door de Duitsers opgeblazen toen soldaten van C Company de brug op renden. De explosie zorgde voor verschillende slachtoffers, waaronder luitenant Barry.

Het bataljon trok Arnhem in en liet C Company achter om de rechterflank op te ruimen. Inmiddels waren sluipschutters behoorlijk actief en werden een paar slachtoffers gemaakt. Ik had drie gewonden.

Er was nu een gat tussen de achterkant van het bataljon hoofdkwartier en het motortransport. Ik maakte vaart om het gat te dichten. Ik stond in de voorste bren carrier toen een open pantserwagen plotseling vanuit een zijstraat de hoofdweg opreed en naar ons toe reed. Tot mijn verbazing zag ik dat het een Duitse pantserwagen was, vol met soldaten. Ik opende het vuur met met stengun van korte afstand en de pantserwagen reed een heg in en kwam tot stilstand.

Toen ik de pantserwagen onderzocht, telde ik drie dode Duitsers en twee zwaar gewonden, die door onze medici verzorgd werden. We gingen verder en haalden het bataljon hoofdkwartier in die langzaam door de buitenwijken van Arnhem ging op weg naar ons doel.

Overal zagen we bewijs van de voortgang van A Company. Vijandelijke doden en gewonden lagen in het rond en we kwamen nog een andere uitgeschakelde Duitse pantserwagen tegen. Van verschillende kanten was geweervuur te horen.

Bij het bereiken van de Schipsbrug bleek het middelste deel te missen. Ik kreeg het bevel om bij de Schipsbrug halt te houden met twee pelotons totdat B Company arriveerde, wiens taak het was om de Schipsbrug veilig te stellen.

B Company had te maken gehad met stevige tegenstand op onze linkerflank bij de heuvel die Den Brink werd genoemd. Ze waren nog steeds bezig zich een weg de stad in te vechten. Ik kreeg ook de taak om de rivieroever af te speuren voor boten.

Het bataljon was nu verspreid over een vrij uitgestrekt gebied. A Company en het Bataljon Hoofdkwartier hadden nu het belangrijkste doel bereikt: de Rijnbrug. Zij vochten daar. Ik was bij de Schipsbrug met onderdelen van de mortieren en machinegeweren pelotons. B Company was bij Den Brink en C Company was tegen stevige Duitse tegenstand aangelopen in de omgeving van de spoorbrug.

Het begon inmiddels te schemeren en tegen de tijd dat ik mijn defensie op orde had, was het redelijk donker. Mijn positie werd eenmalig aangevallen vanuit het centrum van de stad. Die aanval werd door ons afgeslagen. Een vijandelijke patrouille blunderde door onze posities binnen te wandelen. Daar werd ook mee afgerekend.

Wat me verbaasde was dat de patrouille uit de richting kwam van waaruit ik B Company verwachtte. Omdat het donker was, was nu goed te zien waar in de omgeving er gevochten werd. De gevechten waren het hevigste in de omgeving van de Rijnbrug.

Een grote boot dook stroomafwaarts opeens op uit het donker en naderde het gat in de schipsbrug. De boot had een beetje verlichting in de stuurhut en ik dacht dat het misschien een vijandelijke kanonneerboot zou kunnen zijn. We waren gewaarschuwd dat die misschien over de rivier zouden patrouilleren.

Nadat we de boot aanriepen, werd er gevuurd dus ik gaf een machinegeweer-eenheid opdracht om het schip onder vuur te nemen, wat ze deden vanaf ongeveer tachtig meter afstand. Ze raakten de boot van boeg tot schroef en de boot dreef naar de overkant van de rivier, waar hij op de oever liep.

Ondertussen kregen we last van een vijandelijk machinegeweer die op een plein stond tussen onze positie en de positie bij de brug. Rond deze tijd passeerden het Brigade Hoofdkwartier en de anti-tank eenheden. Nadat ook zij beschoten werden door het machinegeweer vuurde ik 3 inch mortieren af om het tot zwijgen te brengen, wat na een tijdje lukte.

Maandag 18 september
Vlak na middernacht openden de Duitsers weer het vuur met machinegeweren. Dat leidde tot drie slachtoffers en een zekere hoeveelheid opwinding. Na kort vuur door onze bren-gun sectie waren ze uitgeschakeld of hadden ze hun biezen gepakt.
De Duitsers schoten daarna twee gebouwen in brand, maar ik schatte in dat het tot de ochtend zou duren voor het vuur onze posities zou bereiken.

Rond tien voor drie ’s nachts bereikte B Company onze positie. Zij namen onze positie bij de Schipsbrug over en wij trokken verder naar de positie van het Bataljon Hoofdkwartier in de omgeving van de Rijnbrug. Er werd tijdens onze opmars incidenteel gevuurd en er waren wat sluipschutters.

Ik meldde me bij de commandant en hij instrueerde mij om plekken voor de machinegeweren te zoeken met een vrij schootsveld ten noorden en ten oosten van de brug.

Mijn company was alsvolgt verdeeld: een sectie Medium Machine Gun zat met een deel van A Company in een huis met uitzicht op de brug. Een sectie lag in reserve in het hoofdkwartier van onze Company, dat twee huizen van het Brigade Hoofdkwartier lag. Een mortieren sectie had zich ingegraven in het gras op het pleintje van het hoofdkwartier. De resterende troepen dienden als geweer- en bren sectie in een van de huizen. Het Assault Peloton lag in stelling op het Bataljon Hoofdkwartier.

Ik verkende de omgeving van de brug voor posities, maar vond niets bevredigends. Bovendien werd ik steeds onder vuur genomen vanaf de zuidkant van de rivier, waar de vijand was gelegerd.
Ik pikte twee zweefviegtuigpiloten en een genist op die verdwaald waren. Ze zeiden dat ze wisten in welk huis zich een vijandelijke machinegeweerpost zich bevond. Dus we verzamelden een paar artilleriekanonnen met hun bemanning en gingen er op af.

Onder dekking van machinegeweervuur konden we dichtbij genoeg komen om wat granaten door de ramen van het huis te schieten. Toen we het huis binnen gingen ontdekten we vier dode Duitsers en een Duitser die stervende was. We vonden geen machinegeweer. Het was waarschijnlijk teruggetrokken.

Toen ik terugliep naar het Brigade Hoofdkwartier zag ik een stroom aan pantserwagens op de brug. Daar werd erg degelijk mee afgerekend door onze zesponds-kanonnen en een van mijn eigen PIAT anti-tankeenheden.
Een van de pantserwagens reed aan mijn kant van het talud af, sloeg over de kop en vloog uiteindelijk in brand toen het tegen een muur tot stilstand kwam.

Er waren wat lichte mortieraanvallen gedurende de dag, begeleid door het geratel van machinegeweren en geweren. Ik was die ochtend in het hoofdkwartier van kolonel Frost toen hij opeens zijn pistool trok en uit het raam vuurde in de richting van een paar Duitsers die langsreden in een vrachtwagen.
Onnodig om te zeggen, maar het was raak.

Zowel de sectie machinegeweren als de mortieren waren die dag volop in actie. Allebei de onderdelen haalden goede resultaten. In de avond bezocht ik de vooruitgeschoven posities. De zaken waren redelijk rustig, maar er waren veel branden in de omgeving. Luitenant Douglas ging naar buiten om anti-tankmijnen neer te leggen, hetgeen later zeer rendabel bleek. A Company en B Company voerden verschillende patrouilles uit, waarbij ze op vijandelijke soldaten rondom de brug stuitten.

Dinsdag 19 september
Het vuren ging door gedurende de nacht en vroege ochtend, maar er werden geen vastberaden pogingen gedaan om het bataljon te verjagen. David Wallis, de tweede in bevel in mijn companny, werd ’s nachts gedood.

’s Ochtends wist iemand de watertoevoer in een van mijn huizen te repareren en er werd eten binnengebracht dat afkomstig was uit een Duitse vrachtwagen die we hadden overgenomen in een zijstraat.

Water was redelijk schaars tijdens de gevechten bij de brug. De hele dag door werd er gevuurd met allerlei soorten wapens en je kon het geluid van rupsbanden horen.
Aan het eind van de ochtend ging ik met een patrouille op pad. We zagen een paar pantserwagens, maar we waren niet in staat om ze onder vuur te nemen. Twee grote tanks die waren opgedoken werden uitgeschakeld door onze zesponders en een PIAT die werd afgevuurd door korporaal Rattray uit het Assault peloton.

De zesponders waren bijna de hele dag in actie en presteerden buitengewoon, alhoewel ze zelf verschillende slachtoffers hadden. De Duitsers schoten nog steeds nieuwe panden in brand. Op een gegeven moment vloog er heel laag een vliegtuig over, maar door de dikke rook konden we niet zien wat voor vliegtuig het was.

We ontvingen een boodschap dat de voorste elementen van het 2e leger onderweg waren, met het bevel om vol te houden. De mannen waren nu erg moe. Ze hadden sinds zaterdagavond vrijwel geen rust meer gehad. Maar de moraal was goed.

Omdat water en voedsel schaars was, gaf ik het bevel om brandy en sigaren uit te delen aan alle mannen in de twee huizen onder mijn bevel. Ook dit kwam uit de vrachtwagen die we op de Duitsers hadden veroverd.

Soldaat Carlier van het Mortieren peloton deed dienst als sluipschutter in een steeg naast de westelijke muur van het hoofdkwartier van de Company. Naast spotter van vijandelijke voertuigen voor de bemanning van de zesponder wist hij op die manier minstens negen Duitsers neer te schieten die zo stom waren om te proberen via deze kant onze posities binnen te dringen.

De posities waren onderhand behoorlijk gevaarlijk geworden. Munitie was schaars, onze slachtoffers liepen alarmerend snel op en gewonden konden niet worden afgevoerd naar een eerste hulppost.
C Company had ons nooit bereikt en ook het 1e en 3e bataljon konden ons niet bereiken. Het restant van de divisie vocht tegen sterke oppositie buiten de stad.

Desondanks was de moraal hoog en de stemming vrolijk, zelfs onder het zwaarste vuur. Nadat luitenant Woods een zware mortieraanval op Duitse posities had afgevuurd, kwam kolonel Frost langs bij de mortierpositie om de mannen te feliciteren. Zoals gewoonlijk was Frost onberispelijk gekleed en droeg hij zijn baret, hoewel het hele gebied constant onder vijandelijk vuur lag.

Het Assault peloton was behoorlijk druk geweest. Ze hadden anti-tankmijnen gelegd, Duitsers beschoten en pantserwagens en andere voertuigen beschoten. Ze hadden daarbij redelijk wat slachtoffers te verduren gekregen.

Ik begreep dat tegen deze tijd de Duitsers ons een aanbod gedaan hebben om ons over te geven, maar ze kregen het gebruikelijke antwoord. De Duitsers kwamen daarna met een Sturmgeschütz op de proppen die vanuit het noordoosten schoot op het hoofdkwartier van de Brigade en van het bataljon. We beschoten hem met mortieren.

Er landden drie mortieren in korte tijd op het voertuig, waardoor twee bemanningsleden werden uitgeschakeld. Voor we meer granaten konden afvuren, verdween de Sturmgeschütz. Ik had vanuit de omgeving van de Duitse Sturmgeschütz aanwijzingen gegeven aan de mortier-sectie en niet verrassend landde een van de mortieren niet ver bij mij vandaan, waardoor een paar scherven in mijn been terecht kwamen.

Een Duitser stak zijn hoofd boven een heg vlakbij de plek waar ik lag, maar ik zag hem gelukkig eerst en gaf hem een salvo uit mijn bren gun, helemaal voor hem alleen.

Tegen die tijd stonden de panden die door B Company bezet waren in brand. Noodgedwongen evacueerden ze hun huizen en namen hun intrek in een van de andere panden. Een van deze jongens was gewapend met een groot zwaard. Een ander had een groot jachtgeweer. Het restant van een van de pelotons kwam onder mijn commando.

Toen de avond viel bracht dat weinig verandering. Er stonden zoveel huizen in brand dat de hele omgeving helder verlicht was. Ik trok de mortieren-teams terug en zette een systeem op waardoor steeds een deel van de soldaten onder mijn commando even kon slapen in een verduisterde kamer.

Het huis naast ons vloog die nacht in brand en brandde af. Op de zolder van ons pand had ik mannen paraat die klaar stonden met zand en zakken om te voorkomen dat het vuur zou overslaan. Al met al hield de brand ons de hele nacht bezig.

Woensdag 20 september
Bij zonsopgang stonden we paraat, maar we werden niet aangevallen. Wel werd er nog steeds op onze posities geschoten.
In de loop van de ochtend lagen we onder zwaar vuur. Het dak en de bovenste verdieping van het hoofdkwartier van mijn Company was weggeschoten. Ik liet een aantal mannen in de tuin loopgraven aanleggen. Daardoor hadden we als dat nodig mocht zijn een alternatieve positie om in te nemen.

Met wat lege wijnflessen en olie maakten we wat Molotov cocktails die we konden gebruiken tegen Duitse voertuigen. Een van de mortieren werd vernietigd, waarbij sergeant McCreath en soldaat Crew om het leven kwamen. Luitenant Woods raakte zwaargewond.

Ik had nu nog één mortier over die ik kon gebruiken. Sergeant Jackman bleef hiermee in actie totdat alle munitie voor de mortieren op was. We wisten nog twee machinegeweerposities, een anti-tankgeschut en een voertuig uit te schakelen.

Laat in de middag werden de restanten van A Company teruggetrokken naar het gebied van het Bataljon Hoofdkwartier. A Company had vanaf het moment dat ze geland waren zware gevechten gevoerd en hadden daarbij zware verliezen geleden. Alle officieren waren gewond geraakt en luitenant Grayburn was twee keer gewond geraakt voor hij uiteindelijk gedood werd.

Ik moest mijn verdediging herorganiseren om te voorkomen dat de vijand makkelijk onze posities kon infiltreren. Een patrouille werd op pad gestuurd om te kijken of we andere panden konden betrekken. Bij het oversteken van het plein raakten al twee mannen gewond.

Ik bezocht het Bataljon Hoofdkwartier, en vond daar de meeste mannen terug in loopgraven. De positie in het gebouw was onhoudbaar geworden. De Duitsers begonnen ’s middags met een zwaar artilleriebombardement. Zowel kolonel Frost als majoor Crawley raakten daarbij gewond aan hun been.

Rond drie uur ’s middags concentreerde het vuur van de Duitsers zich op mijn hoofdkwartier. Nadat met artilleriegranaten de zuid-westhoek van het pand was weggeschoten, richtte de Duitse artillerie zich op het huis van B Company en het pand van het Brigade Hoofdkwartier. Ik verkende de omgeving ten noordoosten van onze positie, aangezien mij dat de beste richting leek om uit te wijken als dat nodig mocht zijn.

In een van de straten lag een kermende vrouw op straat. Haar kaak was weggeschoten. Terwijl we de vrouw wat morfine gaven, werd er door de Duitsers op ons gevuurd met machinegeweren. De hele omgeving was een puinhoop, met overal dode Duitsers en uitrustingstukken.

Ik gaf een Bren-sectie opdracht om rechts van mij stelling te nemen. Daar schoten ze een Duitse patrouille aan stukken die toevallig net langs die kant wilde oprukken. Er werden minstens zeven Duitsers neergeschoten.

Ook het huis waarin B Company zich bevond, stond nu in lichterlaaie. De troepen onder leiding van kapitein Hoyer-Millar hadden het pand geëvacueerd en posities ingenomen in de tuin.

De Duitse artillerie was nu wederom gericht op mijn hoofdkwartier. De voorkant werd eruit geblazen en de bovenkant stond in de fik. Ik ging langs bij het hoofdkwartier van het bataljon om toestemming te vragen om te evacueren, die werd gegeven door majoor Tatham-Warter. Hij had inmiddels het commando op zich genomen over het bataljon.

We evacueerden net op tijd. De artillerie vuurde op de benedenverdieping terwijl er tegelijkertijd ook met machinegeweren op de ramen geschoten werd. Ik keerde nog een keer terug naar de begane grond voor een laatste check toen er een verblindende lichtflits was. Ik herinner me niks meer tot het moment dat ik bijkwam in een loopgraaf buiten het pand, waar ik door een van de officieren naar toe was gesleept.

Het leek erop dat ik tegelijkertijd op de begane grond was aangekomen met een 88 mm granaat. Ik had bijna het loodje gelegd, maar ik had geluk gehad.
We waren redelijk goed ingegraven in de tuin. Ik had een vickers machinegeweer inclusief een team tot mijn beschikking, waarmee het plein werd bestreken.

Net nadat we onze nieuwe positie hadden ingenomen, kregen we bericht dat het 2e Leger die middag kort na vijf uur in de omgeving van de Rijnbrug zou arriveren. Dit werd kort daarna tegengesproken en we kregen te horen dat we het tot de volgende morgen zouden moeten uithouden.

Alle panden in de omgeving, met uitzondering van twee kleinere panden, stonden op dat moment in lichterlaaie. We lagen onder constant vuur van lichte en zware wapens, mortieren, artillerie en tanks. Er vielen veel slachtoffers.

Ik ontving instructies om mijzelf te melden op het hoofdkwartier van het bataljon. Toen ik in de tuin van het hoofdkwartier arriveerde zag ik dat er in allerijl posities in de tuin werden ingenomen.

Kolonel Frost had ingestemd met een staakt het vuren van een half uur om de gewonden te evacueren. De gewonden werden afgevoerd met hulp van de Duitse hospikken. Helaas werd ook kolonel Frost afgevoerd.

Het afvoeren was alleen bedoeld voor de gewonden, maar de Duitsers probeerden op hun gebruikelijke vuile manier om ook andere soldaten af te voeren. Dit werd tegengehouden door kapitein Hoyer-Millar.

Majoor Tatham-Warter had geweigerd om het bataljon over te geven. Iedereen die nog in staat was om te vechten, verzamelde zich rond het hoofdkwartier van het bataljon. Ik verhuisde mijn mannen, nu aanzienlijk gereduceerd, en nam posities in.

Nadat het staakt het vuren voorbij was, was de toestand in de tuin onbeschrijflijk. Wat er over was van het bataljon vormde een carré rond de tuin van het hoofdkwartier en was aan alle kanten omsingeld door Duitsers, die verder gingen met het afvuren van granaten op onze stellingen.

De hele omgeving werd verlicht door de panden die in brand stonden. De Duitsers riepen doorlopend dat we ons over moesten geven, maar de mannen vloekten alleen maar als antwoord en nodigden de Duitsers uit om langs te komen om ons te pakken.

Ik denk dat dat het finest hour was van het bataljon, omdat iedereen volgens mij op dat moment dacht dat sterven onvermijdelijk was. Alle rangen waren vastbesloten om nog zoveel mogelijk schade aan te richten voor het zover was.

Na ongeveer een uur kreeg ik het bevel om terug te keren naar mijn oude posities. Het bataljon zou proberen uit te breken. Het hele bataljon stak de straat over en nam posities in in een gebouw van twee verdiepingen, een pakhuis en een tuin. Ik gebruikte de gelegenheid om boobytraps aan te brengen in mijn jeep en de Duitse vrachtwagen.

In de rook en de chaos hoopten we dat we ongezien onze posities verlaten hadden, omdat de Duitsers zijn vuur nog steeds concentreerde op onze oude posities. Maar omdat die hoop twijfelachtig was, werd besloten om verder te trekken in de richting van de binnenstad.

We renden door de ruïnes van de uitgebrande panden onder leiding van de commandant, mijzelf en twee Bren-gunners. Nadat we onze weg in het schemer door wat zijstraten gevonden hadden, bereikten we een ander plein.

Een pantserwagen reed voorbij, maar we werden niet gezien. We gingen door tot ik gezien werd door een Duitse soldaat. Hij opende het vuur en er vielen een paar slachtoffers. Ik dook een steegje in aan de rechterkant. Vanuit de steeg gooide ik een granaat in de richting van het geweervuur en wilde me weer aansluiten bij de mannen die dekking hadden gezocht tussen de ruïnes.

De mannen waren inmiddels verspreid. Ik sloot me aan bij een groep mannen die geleid werden door onze commanderend officier. We gingen een pand binnen dat waarschijnlijk een kantoor van de gemeente was en samen met de commandant verkende ik de bovenste verdieping.

Toen hij aanstalten maakte om de trap af te gaan, werd hij geconfronteerd met een Duitser onderaan de trap. De Duitser vuurde met zijn automatische geweer, maar raakte niemand. Ik gooide mijn laatste granaat omlaag en daarna sloten we ons weer aan bij de rest van de groep.

De commandant besloot dat we op de begane grond zouden blijven tot zonsopgang. Met uitzondering van een paar wachtposten, kreeg iedereen de gelegenheid om uit te rusten. Onze groep bestond nu uit de commandant, de adjudant, kapitein Hoyer-Millar met een aantal soldaten uit zijn company, luitenant Tannenbaum met een paar van zijn mannen en mijn eigen groepje van ongeveer negen mannen.

Donderdag 21 september
Er waren die nacht een aantal zware mortieraanvallen. Later hoorde ik dat die afkomstig waren van de kanonnen van het 2e leger.

Toen ik op een gegeven moment ’s nachts naar buiten keek, zag ik ongeveer 25 mannen. Ik verzamelde ze in ons pand. Onder de mannen waren sergeant Jackman en wat mannen van A Company en B Company. We besloten dat het beter was om te wachten tot we door het 2e Leger ontzet werden. Overal om ons heen bevonden zich Duitsers.

Kapitein Hoyer-Millar en ikzelf schuilden in een soort van kluis. Nadat we ons geïnstalleerd hadden, maakten we plannen hoe we het de Duitsers lastig konden maken nadat ze zich uit de omgeving hadden teruggetrokken. We twijfelden er niet aan dat we die ochtend door het 2e Leger ontzet zouden worden.

Na een tijdje hoorden we een enorm geschreeuw dichtbij. Het bleken Duitse SS-ers te zijn die inmiddels al veel van onze mannen gevangen hadden genomen. Toen de Duitsers de ruimte binnenkwamen waar wij ons schuil hielden, stonden we plat tegen de muur. In het donker zagen ze ons niet en we werden niet ontdekt.

Kapitein Hoyer-Millar en ik bleven nog een paar uur op onze plek, terwijl we bedachten wat we gingen doen. Kort daarna werd het pand waar we zaten weer doorzocht door Duitsers. We besloten om te maken dat we wegkwamen, maar we belandden in een kamer zonder uitgang. Toen we een andere uitweg zochten, ontdekten we dat we door drie automatische pistolen onder schot werden gehouden.

Dat was het dan. We werden naar het hoofdkwartier van de SS gebracht voor ondervraging. De SS gaf ons geen kans om te ontsnappen. Er was altijd wel een Duitser die ons onder schot hield.

Terwijl we door Arnhem werden afgevoerd, kreeg ik de kans om te zien wat voor schade we hadden aangericht. Overal waar we hadden gevochten stonden de wrakken van voertuigen en lagen er lichamen.

Ik werd weggebracht naar een of ander hoofdkwartier aan de andere kant van de stad. Daar werden alle spullen die ik bij me had van me afgenomen. Vanuit dit hoofdkwartier werd ik samen met een aantal andere gewonden afgevoerd op een paard en wagen naar een ziekenhuis.

Het ziekenhuis werd die nacht geraakt door een artilleriegranaten. Ik maakte van de chaos gebruik door ongezien naar buiten te lopen. Toen het licht werd hield ik me schuil in een kippenren in een tuin. Toen het weer donker werd waagde ik het erop.

Ik bereikte tegen de ochtend de rivier en besloot om mijzelf schuil te houden op een van de boten. Maar net toen ik een hoek om liep, liep ik tegen een Duitse soldaat aan die daar stond te roken. Ik werd meteen onder schot gehouden terwijl hij zijn collega’s riep.

De Duitsers verbonden mijn wonden en gaven me donker brood met Duitse worst, samen met een paar slokken wijn en wat sigaretten.

Post Scriptum
Stanley Panter werd door de Duitsers overgebracht naar het krijgsgevangenenkamp Oflag XIIB en later overgeplaatst naar Oflag 79 in Braunschweig. Daar werd hij in april 1945 bevrijd door het Amerikaanse 9e leger.

Tip!

Ga naar Boven

Door de site te te blijven gebruiken, gaat u akkoord met het gebruik van cookies. meer informatie

De cookie-instellingen op deze website zijn ingesteld op 'toestaan cookies "om u de beste surfervaring mogelijk. Als u doorgaat met deze website te gebruiken zonder het wijzigen van uw cookie-instellingen of u klikt op "Accepteren" hieronder dan bent u akkoord met deze instellingen.

Sluiten