Huizen op de hoek van de Annastraat en de Utrechtseweg in Oosterbeek.

Duitse aanval via de Utrechtseweg vernietigt het restant van 10th Battalion

in Oosterbeek

Het 10e Bataljon, onder leiding van luitenant kolonel Kenneth Smyth, had zeer zware verliezen geleden bij de gevechten om de Rijnbrug te bereiken. Bijna alle soldaten van het 10e Bataljon sneuvelden, raakten gewond of werden gevangen genomen.

Aan het eind van de middag op dinsdag 19 september had kolonel Smyth nog maar 60 soldaten over. In Oosterbeek bezette hij met het restant van zijn bataljon enkele huizen op de hoek van de Utrechtseweg en de Annastraat om de westelijke toegang tot de Britse perimeter langs de Utrechtseweg te verdedigen.

Op donderdag 21 september, tijdens een grote Duitse aanval met tanks en mortieren, werd ook het restant van het 10e Bataljon vernietigd. De Britten wisten de Duitse aanval aanvankelijk af te slaan. Nadat de Duitsers een nieuwe aanval deden, waarbij ze een gemotoriseerd kanon vanuit een verdeke positie op de Britse huizen lieten vuren, stortte de Britse verdediging in.

Mevrouw Bertje Voskuil woonde aan de Annastraat 2 in Oosterbeek. Zij heeft na de oorlog nauwgezet verslag gedaan van de strijd. Mevrouw Voskuil verschool zich in de kelder van haar huis. Haar verslag, dat is opgenomen in het boek ‘Arnhem’ van Martin Middlebrook, nemen we hieronder integraal over.

“Ze brachten majoor Peter Warr naar beneden en legden hem voor mij op de vloer. Ik zat met mijn zoontje op de bank. Peter Warr was in zijn dij geraakt en had hevige pijn. Soms verloor hij het bewustzijn en als hij bijkwam mopperde en vloekte hij. Daar had hij alle reden toe. Ik herinner me dat hij zei: ‘Ik zou een moord kunnen doen voor een punt bier.’

Vervolgens brachten ze kolonel Smyth naar beneden. Hij was zwaar gewond. Ook hij was nu en dan buiten westen. Als hij bij bewustzijn was, vroeg hij alsmaar waar hij was, tot hij weer weg raakte. Ik probeerde hem uit te leggen waar hij zich bevond, dat hij in Holland was, in Oosterbeek, en dat het oorlog was. Hij snapte er echter niets van. Ik geloof dat hij in zijn maag was geraakt. Hij verloor veel bloed, maar het was zo donker in de kelder met die ene kaars, dat je het niet goed kon zien.

Toen hoorde ik hoe ze in het huis boven ons vochten. Ik hoorde schoten en gillen. Ze maakten allerlei geluiden als ze vochten, soms klonk het bijna dierlijk. Toen werd de deur ingetrapt en kwamen de Dutisers binnen. Een lange Britse soldaat sprong voor mij en Peter Warr, met zijn rug naar de Duitsers. Ik weet niet of hij probeerde ons te beschermen.

Er klonken twee luide explosies. Duitse handgranaten. De Britse soldaat werd in de rug geraakt en viel naar voren, over mij heen. Hij was dood. Veel van de mensen in de kelder waren gewond. Ik werd in beide benen geraakt en mijn gehoor was aangetast, en dat is het nog steeds.

Door de explosie werd de kaars uitgeblazen. Ik voelde op de vloer of ik mijn zoontje kon vinden. Hij was negen jaar oud en zat naast mij op de bank. Ik voelde hem, hij bewoog niet en er was veel bloed. Ik dacht dat hij dood was, maar hij leefde nog. Hij was in zijn maag en in zijn gezicht gewond geraakt door splinters. De volgende ochtend kwam hij weer bij bewustzijn. Gelukkig heeft hij het gehaald.

Mijn man werd geraakt in zijn hand en zijn knie. Majoor Warr werd opnieuw ernstig gewond, nu in zijn schouder. Hij werd getroffen toen hij zich oprichtte toen de Duitsers binnenkwamen en hij naar ze riep dat zijn mannen en hij zich overgaven.

Het was een tumult van jewelste. Het is ontzettend wat een keel mensen onder dergelijke omstandigheden kunnen opzetten. Een Duitse officier riep naar mij: ‘Spreekt u Engels?’
Ik zei van wel en toen moest ik snel vertalen en de Engelsen vertellen dat ze moedig hadden gevochten en dat ze hun wapens, helmen en munitie moesten inleveren, evenals hun horloges en identiteitspapieren.

Ik vroeg of iemand het lichaam van de soldaat van mij af kon halen omdat hij mij volkomen onderbloedde. Ik moest de suede schoenen die ik aan had later weggooien omdat ik in een plas bloed op de vloer had gestaan. Niet zo ver van mij vandaan zat een Britse soldaat met een geweer, maar hij was zo zenuwachtig dat de kolf op de vloer ratelde.

Als de zaken er zo slecht voor staan, ben je al snel over je angst heen. Ik was onaangedaan toen ik voor de Duitser vertaalde, hoewel ik dacht dat mijn zoontje dood was. Misschien was ik vertwijfeld, want het jaar ervoor had ik mijn jongste zoontje verloren door een bloedziekte.

Luitenant-kolonel Smyth kwam weer bij bewustzijn en wilde de Duitse commandant spreken. Die kwam naar beneden. De man zag er verschrikkelijk uit, met een monocle aan een lint en zijn haar in een scheiding in het midden. Hij vroeg mij wat ‘die man’ wilde.

Ik was zo woedend dat ik zei dat de overste, met de nadruk op overste, een dokter nodig had. De Duitse officier verdween, maar er kwam een goede dokter dus ik geloof dat die Duitse officier niet zo onaangenaam was als hij leek.”

De man die op was gesprongen toen de Duitse granaten werden gegooid was soldaat Albert Willingham. Kolonel Smyth leefde nog een maand voor hij in het Elisabeth Gasthuis in Arnhem aan zijn verwondingen overleed.

Van het 10e Bataljon was na de gevechten bij de Utrechtseweg niets meer over. Slechts enkele mannen hadden de gevechten bij de Utrechtseweg overleefd en waren aan gevangenschap ontkomen.

Tip!

Ga naar Boven

Door de site te te blijven gebruiken, gaat u akkoord met het gebruik van cookies. meer informatie

De cookie-instellingen op deze website zijn ingesteld op 'toestaan cookies "om u de beste surfervaring mogelijk. Als u doorgaat met deze website te gebruiken zonder het wijzigen van uw cookie-instellingen of u klikt op "Accepteren" hieronder dan bent u akkoord met deze instellingen.

Sluiten