Mevrouw Kremer, die woonde aan de Stationsweg 8 in Oosterbeek, maakte tijdens een gevechtspauze deze foto van de Britse airborne-soldaten die in haar huis gelegerd waren.

Hoffelijkheid, galgenhumor en harde gevechten in de Britse perimeter

in Oosterbeek

Zes dagen waren de Britse airborne-troepen op zaterdag 23 september nu al onafgebroken in actie. Van de eens zo trotse 1srt British Airborne Division was niet veel meer over. Van de meer dan 10.000 elite-troepen van de divisie die op 17 en 18 september bij Wolfheze waren geland, waren er nog minder dan 4.000 in staat om te vechten.

De rest van de Britse paratroopers was gesneuveld, gewond geraakt of gevangen genomen. In totaal sneuvelden 1.445 soldaten van de Airborne divisie. 4.300 Britse paratroopers werden krijgsgevangen gemaakt en er waren in totaal 2.000 gewonden, waarvan het grootste gedeelte eveneens krijgsgevangen werd gemaakt.

De Britse perimeter in Oosterbeek, waar de Britten zich hadden teruggetrokken, hield echter stand. Hoewel de Duitse druk op de Britse posities onverminderd groot was, hadden de Duitsers na donderdag 21 september afgezien van grote aanvallen op de Britse posities. Via mortierbeschietingen en sluipschutters werd geprobeerd om de Britten op de knieën te dwingen.

Toch waren er ook op zaterdag 23 september nog altijd aanvallen op de Britse posities, met name aan de oostkant van de Britse sector. Met behulp van efficiënt en zeer accuraat artillerievuur dat door de Britten bij Nijmegen werd gegeven, werden die aanvallen echter afgeslagen.

Urquhart seinde in de ochtend van 23 september dit rapport naar het hoofdkwartier in Nijmegen:

“Tijdens nacht ongeregeld granaat- en mortiervuur. Verder weinig verandering in bruggenhoofd. Verscheidene aanvallen door infanterie met gemechaniseerde kanonnen en tanks, met zware vuursteun van mortieren en kanonnen nu aan de gang in noordoosthoek van bruggenhoofd. Vannacht 50 Polen over de rivier gebracht. Stoottroepen infanterie 43e Divisie op zuidelijke oever gearriveerd. Hoop op oversteek tijdens mist. Voorraadgebrek ernstig. Meerderheid geen rantsoenen meer sinds 24 uur. Weinig ammunitie. Misschien aanvoer ammunitie op komst van groep uit zuiden.”

De meeste Duitse aanvallen richtten zich op een enkel huis waarvan de Duitsers dachten dat het slecht verdedigd werd. In de meeste gevallen kwamen de Duitsers van een koude kermis thuis, zoals blijkt uit onderstaand verhaal, van stafsergeant Les Frater. Frater was gelegerd in een huis aan de Stationsweg.

“We hoorden veel geschreeuw en daar kwamen ze aangestormd. Ze schreeuwden en ze gilden en dit keer bereikten ze ons pand. Ik zag ze door de ijzeren spijlen van de voordeur en schoot van dichtbij door de hal. Ik vuurde zo snel ik kon.

Anderen, waarvan er sommigen nog minder dekking hadden dan ik, schoten vanaf andere plaatsen in het huis op de aanvallers. Het leek allemaal snel voorbij. Ik was verbaasd dat we ook dit weer hadden overleefd. Wat naar mijn gevoel de strijd in ons voordeel had beslecht, was het gedrag van onze luitenant. Hij was tijdens de aanval naar boven gerend om vanuit het raam handgranaten op onze aanvallers te gooien, terwijl hij zelf geen dekking had.”

Sluipschutters bleven een groot probleem voor de Britse troepen. Martin Middlebrook citeert in zijn boek over de Slag om Arnhem stafsergeant George Milburn die vertelt hoe er in de buurt van Hartenstein met een door een glider-piloot met een sluipschutter werd afgerekend.

“Een van onze vliegers dacht dat hij een sluipschutter boven in een boom zag. Hij had een brengun die hij laadde met een vol magazijn. Hij richtte zorgvuldig en schoot het hele magazijn van 28 patronen leeg.

De sluipschutter viel recht naar beneden en landde met een plof op de grond. Maar die vlieger zei: ‘pas op. Misschien is hij nog niet dood.’ Dat is nou een typisch staaltje macabere galgenhumor. Die Duitser was doorzeefd met kogels en minstens zes meter gevallen. We lachten er maar weer om.”

Witte vlag
Een opmerkelijk incident deed zich die middag voor bij de Utrechtseweg. Op het kruispunt bij de Utrechtseweg en de Stationsweg was een Duitse pantserwagen verschenen met een officier die met een witte vlag zwaaide.

Generaal Hackett werd erbij geroepen om de Duitse officier te woord te staan. De Duitser legde uit dat ze van plan waren om bij dit kruispunt een aanval in te zetten. “Het ligt in mijn bedoeling om uw voorste posities onder vuur van mortieren en kanonnen te leggen.”

Op de hoek van het kruispunt bevond zich hotel Schoonoord, dat dienst deed als noodhospitaal. “We weten dat u daar gewonden hebt, en we willen niet dat zij bedreigd worden door ons geconcentreerde vuur. Ik verzoek u om uw voorste posities 600 meter naar achteren te leggen.”

Een verbouwereerde generaal Hackett antwoordde dat hij daarover eerst moest overleggen met zijn commandant. Afgesproken werd om om 3 uur ’s middags weer op het kruispunt af te spreken.

Hackett vertelde in hotel Hartenstein lachend aan Urquhart wat de Duitser had voorgesteld. Het verzoek van de Duitser was weliswaar hoffelijk, maar ook onzinnig. Wanneer de Britten ermee hadden ingestemd, had hotel Hartenstein, waar het divisiehoofdkwartier zich bevond, 200 meter achter de Duitse frontlijn gelegen.
En dus meldde Hackett om drie uur op het kruispunt aan de Duitse officier dat hij helaas niet aan het verzoek kon voldoen en dat de hulppost de risico’s maar moest aanvaarden.

Even later landden de eerste Duitse mortiergranaten inderdaad in de buurt van het kruispunt.
“Een aantal gewonden werd in hun bed gedood of opnieuw verwond,” berichtte kolonel Warrack die de leiding had over het noodhospitaal in Schoonoord.

Bij de aanval werden een paar huizen door de Duitsers veroverd en kwam hotel Schoonoord in Duitse handen. De Duitsers lieten de Britse artsen gewoon hun werk doen, maar posteerden wel gewapende soldaten bij de ingang.

De verovering van hotel Schoonoord leidde tot de bizarre situatie dat lichtgewonde Britse militairen de verbandplaats, die feitelijk in Duits gebied lag, binnenliepen en na hun behandeling weer terugliepen naar de Britse sector om hun positie weer in te nemen.

De Britse historicus Antony Beevor verhaalt in zijn boek over de Slag om Arnhem van een andere anekdote die de bizarre situatie in Oosterbeek tijdens de nadagen van de Slag om Arnhem goed weergeeft.

Als er niet gevochten werd, draaiden veel Britse soldaten die een huis in Oosterbeek bezet hielden grammofoonplaten.
Een Oostenrijkse soldaat beweerde dat de Britten als hun plaat klaar was in de richting van de Duitsers riepen: “Draai er nog eens een, Fritz!” De Duitsers draaiden vervolgens een plaat en riepen dan naar de Britten: “Draai er nog eens een, Tommy!”

Tip!

Ga naar Boven

Door de site te te blijven gebruiken, gaat u akkoord met het gebruik van cookies. meer informatie

De cookie-instellingen op deze website zijn ingesteld op 'toestaan cookies "om u de beste surfervaring mogelijk. Als u doorgaat met deze website te gebruiken zonder het wijzigen van uw cookie-instellingen of u klikt op "Accepteren" hieronder dan bent u akkoord met deze instellingen.

Sluiten